De reeënbronst is volop bezig
De tijd van het jaar is weer aangebroken waarin de mannetjes reeën volop aan het strijden zijn om een vrouwtje. Ieder jaar in deze periode (half juli t/m half augustus) is de paartijd, ook wel bronstperiode, en rennen de mannetjes, bevangen door de liefde, eindeloos achter de vrouwtjes aan. In de buiten- en natuurgebieden heb je ook overdag meer kans op een ontmoeting met deze schitterende dieren.
Kenmerken
Maar hoe ziet een ree er nu eigenlijk uit? Reeën zijn de kleinste hertachtigen die in ons land leven. Hun schouderhoogte is ongeveer 70 centimeter hoog en ze hebben doorgaans een roodbruine vacht. Dit kan wel eens verschillen want er zijn ook zwarte reeën en af en toe een met een witte vacht. Deze veel geziene dieren hebben een gemiddeld gewicht van 20 kilogram. De mannetjes worden reebokken genoemd, de vrouwtjes noem je reegeiten. Een ander kenmerk van het uiterlijk van reeën zit op hun achterkant. Dit betreft een witte tot vuilwitte vlek, ook wel de spiegel genoemd. Wanneer in de winterperiode de reebokken geen gewei dragen zijn ze aan de vorm van hun spiegel te onderscheiden van de reegeiten. De reebokken hebben een niervormige witte vlek. De reegeiten hebben, doordat ze een bosje haar (ook wel ‘schortje’) van z’n 6 tot 10 centimeter op hun geslachtsdelen hebben, een hartvormige spiegel. Met hun grote donkere ogen zien reeën maar beperkt kleuren. Contrasten daarentegen zien ze des te beter. Ze kunnen hierdoor ook veel beter in het donker kijken en nemen ze bewegingen sneller waar. Wanneer reeën een geluid vernemen zonder dat dat ze weten wie of wat dit maakt kunnen ze gaan blaffen. Dit blaffen lijkt op het geblaf van een hond. Waarschijnlijk doen ze dit om de andere reeën te waarschuwen, kom niet dichterbij.
Verspreiding
Reeën hebben zich na het instellen van de jachtwet in 1954 enorm weten te verspreiden. Ook het veranderende bos- en natuurbeheer draagt hieraan bij. Waar ze vroeger vooral in bosrijke gebieden aan de oostzijde van ons land voorkwamen zijn ze nu overal in Nederland te vinden. De aantallen zijn hierdoor opgelopen van 3 à 4000 in 1930 tot iets meer dan 100.000 stuks vandaag de dag. Reeën leven in bosachtige streken, op open plekken maar ook in heidevelden, duinen en akkerbouwgebieden. Ze zijn echte cultuurvolgers en passen zich gemakkelijk aan. Rust, dekking en voedsel zijn wel de belangrijke voorwaarde waaraan een gebied moet voldoen. Reeën zijn echte fijnproevers. Ze zijn, in tegenstelling tot de andere herkauwers zoals edelherten, zeer selectief in hun voedselkeuze. Edelherten zijn in staat om meer vezels van planten (houtige celwanden) te verteren in tegenstelling tot reeën. Door de kleine pensinhoud en de hoge stofwisseling moeten reeën vaker eten dan edelherten en damherten. Ze houden vooral van licht verteerbaar en eiwitrijk voedsel. In het voorjaar bestaat dit vooral uit sappige knoppen, jonge scheuten en kruiden. In de winter wordt dit menu aangevuld met eikels en boombast. Om de energie goed uit het voedsel te halen hebben ze plekken nodig waar ze in alle rust kunnen herkauwen.
Gewei
Alleen de reebokken hebben geweien. Deze moeten ieder jaar opnieuw opgebouwd worden. Een volgroeit gewei heeft per stang drie eindpunten en wordt zesender genoemd. Ieder gewei is uniek en de groei wordt dan ook door de hormonen en leefomstandigheden beïnvloed. Doorgaans worden de geweien afgeworpen in de periode oktober-november. De oudere bokken werpen hun stangen eerder (september) dan de jonge bokken (tot in januari). Na het afwerpen begint de opbouw weer opnieuw. Om het groeiende gewei zit een fluwelen huid, ook wel de bast genoemd. Deze zit vol met bloedvaten. Wanneer het gewei volgroeit is zorgt de hormonale werking dat de bloedstroom gestopt wordt. De bast begint te jeuken waarop de bokken gebruik maken van jonge boompjes en struiken om tegenaan te schuren. Hiermee halen ze de bast van het gewei af waarna deze klaar is voor de bronstperiode. Het volgroeide gewei is in tegenstelling tot die van zijn grotere familieleden zoals het edelhert (70-90 centimeter) een stuk kleiner. Het gewei wordt ongeveer 25 centimeter.
Territorium en bronst
In de winterperiode leven reeën in groepen. Deze groepen noem je sprongen. In het bos zijn deze kleiner dan op de open velden. Maar in het voorjaar en de zomer zijn reeën erg territoriaal. Vanaf ongeveer half juli tot ongeveer half augustus is de bronstperiode van reeën. Zowel de reebokken als de reegeiten hebben territoria waar ze bijna jaarrond in verblijven. Het territorium van een bok overlapt dat van meerdere vrouwtjes. Voorafgaand aan de bronst hebben de bokken hun territorium al vastgesteld en afgebakend. Dit doen ze door middel van geurafzettingen. Tussen hun gewei en tussen hun hoeven zitten geurklieren. Ze schuren en vegen hun gewei langs jonge bomen en struiken om hierop hun geur achter te laten. Ook krabben ze over de grond met hun hoeven waardoor hier ook geur afgezet wordt. Wanneer er een andere bok het terrein inkomt wordt dit snel opgemerkt en kan het er hard aan toe gaan. Jonge of oude bokken gaan deze krachtmeting vaak uit de weg. Hun tijd komt nog of is al geweest. Wanneer er een gelijkwaardige bok het terrein in komt zal de krachtmeting verlopen door middel van een gevecht. De bokken klappen met hun geweien tegen elkaar aan om te zien wie het sterkst is.
Tijdens de paartijd maken de reegeiten een hoog geluid. Dit ‘fiepen’ doet de reegeit wanneer de bok continu snuffelend achter haar aanloopt. Ze lopen dan vaak in rondjes of in een acht figuur waardoor erin lang gras goed zichtbare ‘heksenkringen’ ontstaan. Doordat ze erg actief zijn kun je in deze periode reeën makkelijker en vaker tegenkomen. De bok blijft een aantal dagen bij de geit en beslaat (vakjargon voor dekken) haar meerdere keren. Na enkele dagen komen de bevruchte eicellen in de baarmoeder waarna een vertraagde implementatie intreedt. Dit is een rustperiode van ongeveer vier en een halve maand waarna in december pas de eicellen beginnen te groeien zodat in mei/juni het kalfje geboren wordt.
Gevaren
Het leven van reeën zit vol gevaren. In de maanden mei en juni, wanneer de jongen geboren worden, zijn in de natuurgebieden loslopende honden een groot gevaar. De jongen zijn nog niet snel genoeg om te ontkomen aan volwassen honden. Niet alleen honden maar ook wij mensen vormen een gevaar voor de reeën. Vooral in de bronstperiode moeten wij als weggebruikers goed opletten. Reebokken zijn in deze periode zo gefixeerd op indringers in hun territorium en op de reegeiten dat ze plotseling kunnen oversteken. Het is voor zowel de mens als het ree een vervelende situatie als ze zomaar de weg oversteken. Wees hier in deze periode dus extra alert op en matig uw snelheid.
Bron: Boswachter Alex Plantinga